“Dat is heel
lief van je en zeker niet nodig!” Ze had mijn koffie voor me neergezet en bleef
even stil zitten. Wat verwonderd om haar reactie keek ik haar aan. En waar was
mijn redder? Zou het haar zoon zijn? Hij leek me daar eigenlijk iets te oud
voor….
“Weet
je..”sprak ze zacht: “Zoveel hebben we niet gedaan. Eigenlijk hij al helemaal
niks…”en met enig verwijt in haar stem knikte ze de kant van haar man op. Maar
de boer hoorde het niet. Of wilde het niet horen, misschien.
“Rowan moet
je bedanken! Hij heeft je bijna een kilometer gedragen omdat de buren niet
thuis waren! Hij heeft je warm gehouden. Is tegen je blijven praten. Hij heeft
ervoor gezorgd dat je te drinken kreeg…” Ze zweeg even.
Ik kon me
helemaal niet herinneren dat ik zolang in zijn armen had gelegen, dat ik
drinken had gehad, dat was toch bij oom Harm? Met een schok realiseerde ik me
dat ik dus echt gedronken had en uiteraard niet bij oom Harm! Ik begreep dat de
periode die de man, die Rowan, met me door had gebracht nog veel langer en
intenser was dan ik me kon herinneren. Vaag begon ik dingen terug te halen
..maar vooral begonnen die ogen weer door mijn hoofd te malen.
“Ik dacht
dat …”maar ik zweeg. Hoe kon ik uit leggen dat ik begrepen had dat hij mij naar
zijn huis gehaald had.
“Toe maar
liefje”, de vrouw lag haar hand even op de mijne.
“Je
dacht,”ging ze verder toen ik verward bleef zwijgen: “je dacht dat hij hier
woonde, hè?
Ik knikte.
“Waar kan ik
hem dan vinden?”
Maar de
vrouw schudde haar hoofd.
“ik denk niet
dat je hem kan vinden, meisje…ik weet alleen dat hij Rowan heet omdat hij dat
melde bij de ambulancebroeders..”
“Maar die
stuurden me naar dit adres”, mompelde ik.
“Dat klopt.
Rowan wilde niet melden waar hij vandaan kwam….” Ze zweeg opnieuw.
“Ik stond
erop om hem naar zijn huis te rijden met mijn auto maar hij weigerde..ik vond
het zo erg dat hij weer vertrok. De koude sneeuwstorm in. In die oude kleren
van hem! Mijn man draagt nog betere in zijn werk!”Ze schudde zuchtend haar
hoofd.
“En weet
je..”ging ze verder: “Ik ken iedereen die hier aan het Zuideinde wonen, maar
ook aan de polderweggetjes hier omheen. Hij komt hier net vandaan. En volgens
mij ook niet uit het dorp….wie weet hoe ver hij nog moest!”
Ik kreeg een
naar gevoel van binnen. Ik had hem eerst als engerd beoordeeld, daarna als een
bewoner…hij had zoveel voor me gedaan en verdween daarna in het niets….” En
sinds die constatering noemde ik hem “mijn engel”…….want zo voelde hij voor
mij: een mooie, lieve beschermengel! En zijn ogen bleven me achtervolgen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten