Iets had me
wakker gemaakt. Voorzichtig opende ik mijn ogen. Geschrokken constateerde ik
dat ik niet in mijn bed lag. Ik keek niet in de ogen van mijn eigen man…maar
van een vreemde! Zijn ogen waren donker, maar hadden een blik die mij deed
rillen. Een blik alsof ik …alsof ik…waar was ik eigenlijk? Ik begon te beseffen
dat ik pijn had. Pijn die vanuit mijn been naar de rest van mijn lichaam
straalde. De warmte om me heen nam zachtjes aan mijn gedachten weer mee naar
een kachel, een oom met een baret, warme chocomel…..
“Kom op,
mevrouw, even hier blijven!” Een stem riep me. Het was niet de stem van oom
Harm. Ik probeerde me los te rukken uit de warmte van de kachel en terug te
keren naar die stem. Die lieve stem. Die me maar bleef roepen. Maar het lukte
niet echt. Ruwe handen streken over mijn wangen. Ruw, maar de aanraking was
zacht. Het dwong me terug te keren naar de werkelijkheid.
Moeizaam
opende ik mijn ogen, de man knikte me vriendelijk toe. Ik hoorde een vrouwenstem
die meldde dat de ambulance de dam opreed. De man zuchtte hoorbaar…..dankbaar…
Het was een
paar weken later voordat ik in staat was om op zoek te gaan naar mijn redder.
Van de ambulancedienst had ik begrepen dat ik opgehaald was op Zuideinde 16. In
het ziekenhuis had ik te horen gekregen dat ik niet veel langer in de kou had
moeten blijven…dus mijn redder had gelijk gekregen. De post deed er even niet
toe. Sterker nog: van de post had ik zelfs een bloemetje gekregen in het
ziekenhuis! Niet te geloven dat ik me daar zo druk om had gemaakt. Mijn been
was niet gebroken maar wel zwaar gekneusd.
Ik liep nog
steeds niet lekker maar ik kon de voordeur redden vanaf mijn autootje.
Toch wel
zenuwachtig belde ik aan. Ik had een groot boeket en een doos chocolaatjes
meegenomen om de boer te bedanken. De oude deur van de boerderij zwaaide open.
Een oudere dame in schort en op sloffen keek me eerst wat verbaasd aan. Maar
toen begon ze te glimlachen.
“Kijk wie we
daar hebben! U bent die mevrouw die van haar fiets gevallen was, toch?” klonk
het vriendelijk. Ik knikte wat verlegen. Ze wenkte me naar binnen. Door een
gang liepen we naar de achterkant van het huis waar de woonkeuken zich bevond.
De boer zat zijn krantje te lezen en grote mokken koffie stonden op de ovale
tafel. De boerin wees naar een lege stoel terwijl ze me vroeg wat ik wilde
drinken.
“Als ik u
niet stoor, lust ik wel koffie..”stamelde ik. De boer keek even op. Ik zag aan
zijn gezicht dat hij me niet herkende. Maar wat erger was: ik herkende hem ook
niet! Zijn ogen waren hard, groen en klein. Niet de mooie bezorgde ogen die ik
in mijn dromen tegenkwam…die door mijn hoofd bleven dwarrelen als sneeuwvlokjes
op een stormachtige avond…
“Natuurlijk
stoor je ons niet. Hé Bas, dit is de dame die toen hier met de ambulance
meegenomen is!” Bas keek even op, knikte me even toe en verdween weer achter
zijn krantje.
“Nou
lieverd, vertel, hoe is het met je?” De boerin was blijkbaar gewend aan het
onvriendelijke gedrag van haar man. Ze negeerde totaal zijn onverschilligheid
en neuriede een liedje terwijl ze de koffie inschonk. Ik aarzelde even. Moest
ik nu mijn verhaal vertellen, wachten tot zij klaar was met koffie inschenken
(en neuriën) of eerst mijn geschenken geven?
Ik besloot
tot het laatste.
“Ik wil
jullie graag bedanken voor alles”, stamelde ik. Boer Bas reageerde niet. Maar
de boerin kwam naast me zitten.
wordt vervolgd...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten