Het was zo’n vreselijke winterse dag. Ik voelde me helemaal
niet op mijn gemak in het donker, op een landweggetje met sneeuwstormen alsof
we op de Noordpool woonden. Maar de plicht riep. Ik moest mijn bezorgwijkje nog
afmaken. Overdag kon ik niet weg want mijn jongste zoontje was ziek thuis
gebleven van school. Morgen zou hij nog wel thuis zijn, dus moest ik nu de post
wel rondbrengen. Dat moest immers morgenavond voor 7 uur bezorgd zijn. Op mijn
gammele fietsje, met de post in de fietstassen, deed ik een poging vooruit te
komen. Het dorp had ik gehad, maar ik moest ook nog de buitenwijk doen. Een
lange smalle weg. Aan allebei de kanten een sloot én een enkele keer auto’s die
dachten toch snel te moeten rijden. Doodeng. Gekkenwerk natuurlijk. Toch ging ik door. De wind had hier en daar,
ter hoogte van de dammetjes, de sneeuw opgeblazen tot glibberige hoopjes waar
ik doorheen moest. De post, die ik op deze weg moest bezorgen, had ik in mijn
fietsmandje, wat aan mijn stuur hing, gedaan. Zo kon ik op mijn fiets blijven
zitten als ik bij een brievenbus aankwam. In deze buitenwijk hingen de
brievenbussen vooral aan het hekwerk. Een enkele boer had nog de ouderwetse
groene bus op de dam staan.
Opnieuw kwam
er een windstoot. Ik deed mijn best er tegenin te komen maar kon niet voorkomen
dat ik slingerde. Natuurlijk kwam op dat moment net een auto aangereden. De
weg, zonder lantaarnpalen, was net breed genoeg voor een auto en een fiets…maar
natuurlijk niet als die fiets over de weg heen slingerde. Mijn gil weergalmde door
het ijzige geloei van de wind. Dit kon niet goed gaan! Mijn stuur omklemde ik
met alle kracht die ik in me had….maar de klap bleef uit. In plaats daarvan
hoorde ik piepende remmen en een man zat nijdig gebarend achter het stuur.
“Stom wijf!”
klonk er door de “nacht”. Huilend stuurde ik de glibberige fiets naar de kant
en meteen scheurde de auto er weer vandoor. Me wanhopig afvragend hoe ik ooit
heel thuis kon komen, keek ik de auto na. In zijn koplampen zag ik het silhouet
van een man.
“O, nee,
niet ook dat nog!”kreunde ik. Eenzame mannen in het donker…brr, ik huiverde.
Waarom was ik dit in vredesnaam gaan doen?!
Ik aarzelde
geen moment en hees me weer op mijn fiets. Ik moest hier weg, zo snel mogelijk!
Ik gaf een ferme trap tegen mijn trappers in de hoop snel weg te rijden. Maar
het tegendeel gebeurde. Mijn voorwiel slipte op het bergje sneeuw die zich op
de weg gevormd had. En voor ik het in de gaten had wat er allemaal met me
gebeurde, lag ik languit op de grond. De post uit mijn fietsmandje viel ook op
straat en werd mee genomen door de wind. Nee! Maar ik kon niets beginnen. De
fiets lag bovenop me en mijn been protesteerde toen ik eronderuit probeerde te komen.
In de
donkere nacht hoorde ik hoe voetstappen versnelden. O nee, die man! Wat nu? In
paniek begon ik te gillen. Ik zwaaide verwoed met mijn armen alsof dat uit zou
maken….
Maar een
zachte stem weerklonk: “Rustig maar. Ik zal je helpen!”
Ik keek
omhoog en zag vaag een gezicht die bezorgd me aankeek.
“Mijn
post…”stamelde ik, nog onzeker over de bedoelingen van de man.
De man
knikte. Hij keek naar mijn fiets, naar de brieven die rondwapperden en
vervolgens naar mij.
“Eerst jij”,
zijn hand strekte hij al naar me uit.
“Gaat niet.
Raap alstjeblieft mijn post op anders heb ik heibel…” Hij aarzelde nog maar
liep toch de post achterna….
wordt vervolgd....
wordt vervolgd....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten